Het is zo’n rare periode, die overgang tussen de winter en het échte voorjaar. Meestal zijn de watertemperaturen erg laag en het weer vaak wisselvallig. Dat maakt het vissen in deze periode zo onvoorspelbaar. Ze zijn nochtans te vangen hoor, als je tenminste wat extra aandacht aan je manier van vissen schenkt.
De laatste jaren hou ik in de winter een winterstop. Doorgaans zijn de maanden januari en de eerste helft van februari periodes waarin je mij zelden aan de waterkant zult treffen. De omstandigheden om die periode aan het water door te brengen zijn niet alleen erg slecht, maar de vissen lijken dan echt op non actief te staan. Het is pas vanaf half februari – begin maart dat ik er weer op uit trek. Vroeger, toen ik nog stug de winters doorviste, merkte ik al dat pas na de vele beurzen, begin maart, de zaken weer wat op gang kwamen. Vooral op het Kempisch Kanaal leek het vaak of de karpers deze meetings afwachtten om weer actief te worden.
Ondertussen heeft de “global warming” er voor gezorgd dat we geen echte winters meer kennen (ook geen zomers meer, als ik mag terugblikken op’t voorbije jaar) en we bijgevolg enkele weken vroeger aan de slag kunnen.
Door de klimaatveranderingen is het weer minder standvastig en lijkt enige vorm van consistentie in de heropleving van de natuur langer te duren waardoor de resultaten elk voorjaar weer sterk wisselend zijn. Zeker ondiepe waters blijken lastig als de zon, na een heropleving, weer plaats maakt voor maartse buien en aprilse grillen. Daarom zijn de plaatsen die ik kies om in het vroege voorjaar te bevissen vaak de iets diepere plassen met een behoorlijke populatie aan karpers. Op deze plassen blijft de watertemperatuur langer constant en is minder onderhevig aan plotse temperatuursschommelingen. De ondiepe plassen mogen dan wachten tot ergens eind april of begin mei. Voor velen klinkt bovenstaande misschien onlogisch want vanzelfsprekend is een zachtere periode vangstgewijs sneller merkbaar op een ondiep water, maar omwille van de wispelturigheid van het weer kan de activiteit al zeer snel weer over zijn. Daarom zijn ondiepe plassen in het vroege voorjaar niet echt mijn ding. Voor mij liever watertemperaturen die rustig aan omhoog gaan en langzamer variëren.
Op vele diepere plassen kan op het einde van de herfst en in het begin van de winter, zeg maar tot eind december, goed gevangen worden omdat de diepe waterlagen trager afkoelen. Zodra het water echt koud is, lijkt de activiteit weg te vallen. Echter na enkele weken merk je dat de vissen “wennen” aan de koude en er toch een opleving is wat activiteit betreft. De vissen verblijven vaak langs de taluds waar ze bij wisselende weersomstandigheden naar diepere waterlagen kunnen afzakken waar ze een zekere graad van comfort ervaren. Om te azen komen ze nog wel ondiep. Vanaf eind februari vang ik mijn vissen op minder dan 3 meter diepte, terwijl er toch gauw een meterje of acht te vinden is onderaan het talud.
Je merkt wel dat, afhankelijk van het weer, de vissen niet elke week in dezelfde mate actief zijn en bijgevolg ergens op half water vertoeven. Maar geloof me, ik heb ze op die diepe plassen op amper 1,5 meter diepte gevangen terwijl het sneeuwde en vroor dat het kraakte. Dat was de constante: vrieskou, zonder echte verandering in het weer.
’s Winters kies je best voor waters met een behoorlijke bezetting. Dat geeft een iets grotere garantie op actie. Het is nogal lastig om resultaten te boeken in de periode waarin de vissen het minst actief zijn. Daarom laat je die plaatsen met kleine karperpopulaties best links liggen tot het water daar behoorlijk is opgewarmd en er meer karperactiviteit te bespeuren is. Dat helpt tenminste om de karpers te lokaliseren. Net omwille van dat lokaliseren kies je beter voor die plaatsen met wat meer vissen, dan is de kans veel groter om ligplaatsen te ontdekken en eens een hengel krom te trekken.
Maar er is meer. Voeren helpt ’s winters ook, maar dan enkel als je dat met beleid doet.
Op plaatsen waar het ganse jaar de vissen moddervet gevoerd worden, tot hun boiliebuiken over de bodem slepen, valt de activiteit schijnbaar geheel stil. Wel, ook daar hernemen de vissen hun gewoontes wanneer de temperatuur lang genoeg constant blijft en de vetreserves op raken of deels aangesproken zijn. Als de honger begint te knagen en geen andere karpervissers zo stom zijn om ondoordacht veel te voeren, kan je de vissen aan’t azen krijgen. Hierbij is het steeds weer zoeken naar de ideale hoeveelheid. Dat is de fragiele grens tussen vangen of koukleumen.
Je voert dus beter te weinig dan te veel. Pech dat met deze alinea mogelijk enkele karpervissers geïnspireerd raken en er dit voorjaar weer te veel voer in gaat…
Het is eveneens een kunst om geduld te oefenen en niet te vaak op een aangevoerde stek te gaan vissen. Als je de vissen in de koude periode met je aas vertrouwd wil maken, moet je ze de tijd geven. Het is maar al te gek om telkens elke vis die de voerplek bezoekt er af te vangen. Een goede stek opbouwen heeft in deze koude periode tijd nodig. Hoe meer vissen weten dat er steeds wat voedsel te vinden is, hoe meer vissen terugkeren om hun kostje te vergaren. Wanneer dat dan kan zonder lijnen op de stek of potentieel haakgevaar, win je hun vertrouwen.
Welk aas je gaat gebruiken speelt natuurlijk ook een grote rol. Wat je echt kan missen zijn vette en zware boilies. Persoonlijk kies ik voor een goed verteerbare knikker waarin weinig of geen vismeel en/of oliën verwerkt zijn. Attractiviteit is absoluut te verkiezen tegenover voedingswaarde. Een te “rijke” bol zal gauw voor verzadiging zorgen. Een lichte samenstelling met een combinatie van vogelvoeders, tarwekiemen, biergist en enkele vloeibare en vaste smaakmakers helpen om regelmatig een ijsklomp te begroeten in je net.
Jammer dat veel van onze waters danig verbrasemd zijn dat het gebruik van kleine boilies haast onmogelijk is. Als er niet te veel brasems rondzwemmen zou ik een voorjaar opstarten met 14 mm boilies. Door kleine boilies te voeren bereik je gewoonweg meer karpers met minder gewicht aan voer.
Ook single hookbaits in de vorm van fluoro pop ups kunnen interessant zijn wanneer je ligplaatsen of trekroutes denkt gevonden te hebben. Hoewel deze blitse bolletjes in het voorjaar echte vangers zijn, vind ik een voorzichtig opgezette voercampagne op het einde van de winter veel constanter naar resultaten toe. De fluoro’s worden meestal snowman gevist met enkele losse boilies erbij of blijven in de tas tot de vissen echt rondzwemmen wanneer het voorjaar volledig van start is gegaan.
Naast voeren mag er ook wat meer aandacht aan de gebruikte rigs besteed worden. Omdat de vissen minder bewegen en trager azen, mag het onderlijntje al wat korter en het haakje kleiner. Snel prikkende rigs waaraan langstelige haken met een rechte punt geknoopt zijn, genieten mijn voorkeur. Een haakje zoals de Solar Stronghold Longshank in maatje 8 of 10 zijn prima prikkers in koude omstandigheden.
Bovendien blijkt een snowman aasaanbieding er in ’t vroege voorjaar letterlijk met kop en schouders bovenuit te steken.
Ook wat extra aandacht gaat naar het camoufleren van lijnen nabij de stek. Een los loodje, ook wel pin down lead genoemd door onze engelse collega’s, boven een leadcore of andere leader helpt om de eerste meters lijn na de leadcore tegen de bodem te houden.
Gevlochten lijnen zijn, wanneer ze genoeg zinkend vermogen bezitten, ideaal om elke verplaatsing van het lood weer te geven aan de lichte waker en beetmelder. Door lichte wakers te gebruiken en de lijn niet snaarstrak op te spannen bekom je een betere beetindicatie. Zo weet je tenminste onmiddellijk wanneer je rig verplaatst wordt. Tegenwoordig heb ik de “gatorbraid” van PB op mijn spoelen en kan naar volle tevredenheid zeggen dat deze gevlochten lijn voldoet aan al mijn criteria.
Goede stekken om in deze overgangsperiode te bevissen zijn dikwijls de zones waar veiligheid en comfort het dichtst bij mekaar liggen. Wat bedoel ik hier nu mee?
Zones die een schuilplaats bieden zoals overhangende bomen, dicht bij taluds of diepe rietkragen maar ook smalle doorgangen aan baaien en reservaten zijn niet te negeren . Natuurlijk ligt dit voor elk water verschillend maar doorgaans is deze periode nog te koud om de vissen echt in de uitgestrekte ondiepe zones op te zoeken. Zodra april ten einde loopt is dit wel het geval. Tot het zo ver is en het water nog verder moet opwarmen kies ik dus voor zones van comfort. Soms zijn dit ondiepe beken die met hun opgewarmd water in een plas uitmonden maar ook dan zullen de vissen bij barre weersomstandigheden toch weer de veiligheid van de nabijgelegen taluds opzoeken of onder de holle oevers bij omgevallen bomen gaan liggen.
Als je op helder water de mogelijkheid hebt om lijnen uit te varen, let dan vooral op zuivere plekken onder overhangend struikgewas. Karpers houden hun winterverblijf schoon. Op deze plaatsen zullen geen bladeren of takjes op de bodem liggen! Bladeren die in’t najaar naar de bodem zinken beginnen uiteindelijk te rotten onder water. Dat kan een reden zijn waarom vissen niet houden van zulk “afval” op hun schuilplaats.
Het komt behoorlijk vaak voor dat je het merendeel van de populatie op één bepaalde stek vindt. In zo’n situatie is het vaak dezelfde hengel die “gaat”.
Als het je lukt om zo’n plek te vinden, beleef je gegarandeerd verwarmende momenten tijdens de gure dagen!
Vang ze, en vooral, geniet ervan!
Geert Ooms
Monday, 9 February 2009
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
1 comment:
Hey Geert,
Leuk je even gesproken te hebben in Zwolle.
Goed seizoen gewenst en na het lezen van je verhaal, gaat dat volgens mij vast en zeker lukken!
Greetz Roy A.
Post a Comment